i6 WROKKEND GEDICHT.
hij niet — dan om den gladden reiziger vóór de hernieuwing der reis naar ‘t noorden, opdracht te geven den prijs voor kneusjes, afdeeling banketbakkerij, aanzienlijk op te slaan. Mede dien van Italiaansche eieren. Nu ’n oogenblik in den plots veranderden familiekring babbelend — zij en hij met montere visite-gezichten, liefjes, mekaar’s gesprekken aanvullend: op slag door de eer van *t bezoek in tortelende verheugenis — lette de patroon de portretten der twee jongens op. Die mosten effen binnenkommen, om meneer goeiendag te zeggen en toen ze nat, morsig, met verlegen gezichten over de pels-van-meneer stonden te licht-schuwen, zeien vader en moeder zoowat tegelijk dat Maurits ’t vers-van-nieuwj aar most reciteeren.
„Jakkus nee,* koppigde Maurits met uitgesproken verveling.
„Toe Mauritsie — je ken ’t zoo goed,* vleide moeder: „kom nou....”
„Nee hoor," zei Maurits hardnekkig.
„Allo!*, gebood vader: „vooruit!* En met ’n
bemoedigenden glimlach, drong-ie 9t begin op.. .. „Lieve vader, lieve moeder. ... Allo dan!*
Zegen, voorspoed in dit jaar* souffleerde
moeder, *r zoon porrend: „wees niet zoo verlegen, Mauritsie!*
„Je mot kinderen niet dwingen, as ze niet durven,* riep de chef, z’n pels sluitend.
Vader gaf ’t niet op.
„As je ’t niet dadelijk doet ken je na je bed
marscheeren, hoor!”
„Je hoeft mijn niet an te kijken — je pa heit
groot gelijk,” zei moeder streng.
Zwichtend voor de dreigende stilte, roffelde ’t ventje in één woorden-slikkenden dreun: