110 EEN STRIJDER.
De waard, man met tact en ondervinding, deed ’n beroep op onze menschelijkheid.
„Doet u mijn ’n genoegen, meneer Falkland,” zei-ie, zich ’t overdadig-bezweet voorhoofd met ’n vochtigen zakdoek bettend: „en laten we ’t zoolang dicht doen, tot ze d’r grokje op hebben. Elke klant is ’r een* ...
Grommend gaven we toe. Nog terwijl de sympathieke voor de zooveelste maal „plebisciet” riep, knerste ’t zware venster onder de handen van den kellner.
’n Oogenblik later — gemakshalve en om geen bokken te schieten, geven we komende gesprekken in zuiver Hollandsch — knoopte de democratisch-gezinde ’n gesprek aan. Duitschers, bij ’n glas bier, zijn in dat opzicht toeschietelijker dan Hollanders, die tot zelfs in ochtend-négligé hun zelfgenoegzaamheid behouden.
„Sie haben mein Herz erobert,” verzekerde de vreemdeling met prettig enthousiasme: „ik, die mijn heele leven voor hygiène, voor de gezondheid van het volk gestreden heb, vond uw strijd-voor-het open-raam buitengewoon-kranig. Mag ik u dit offreeren ?"
Innemend-glimlachend lei hij eenige papieren naast de bierkringen van ’t koffiehuis-tafeltje, trok zich weer aan ’t zijne terug. In een na-wrokkende ontstemming over de essences van Wiener Schnitzel, uien-biefstuk, Restaurations-Schnitt, Brat-Kartoffelen, sigaren en ontelbare drankvariaties — waar, buiten, ’n teeder maansikkeltje ’t hemelplein besloop en ’n malsch westewindje de uithangborden dee wiegelen — keken we de documenten in. De plebisciet-heejr heette, blijkens de zakstempels, Caesar Löwe. Ook op ’n geïllustreerden catalogus stond diezelfde naam met vette letters Caesar Löwe, ’n schoone