68 MISDADIGE UITKOMST.
landsch volk weerbarstig en onordelijk is, en zich te eiker publieke plaatse (postkantoor, schouwburg, tramhalte) stootend, dringend, ’t recht-van-den-sterkste toepassend, pleegt te gedragen, en dat tegen dien kanker van ’t volksleven moet worden opgetreden, liet ’k de dame, die ’r trouwens ’t eerst geweest was, den deurkier passeeren, en verzocht beleefd-glim-lachend, den anderen queue te maken. Nu, in ’t smal portaaltje met haar alleen, de vuisten ’n weinig zenuw-achtig verknepen, wilde ’k mij reeds in de oude stottering begeven — de oude, haar zéér bekende — de uitvluchtmethode. die toch geen vat zou hebben, toen ’k, in schande-bewustzijn naar m’n pantoffels en de vloermat kijkend, de verfrommelde sigarenreclame in m’n vuist gewaar werd, én — elk mensch is ’n misdadiger — als ’n vanzelf vlottend ding de ignobele vraag stelde: „Heeft u van honderd gulden terug?”
Tegelijk met ’n nog misdadiger reflex van de hand, die ’t vodje hield, toonde ’k 'r den hoek met *t overdonderend getal 100. Ze had niet terug. Ze ging vrindelijk en met de vuile wasch heen. Tot dit oogenblik was m’n misdaad ’n relatieve. Immers menschelijkerwijze verondersteld, magjeinelkland, onder iedere wetgeving, de vraag stellen of iemand van honderd terug heeft. Met den schoenmakersjongen, dien ik uit de queue toeliet, werd m’n immoreele houding verzwaard door ’t vertoon van den hoek met 100 .... met voorbedachten rade. En zoo in nog geen vijf minuten, was ’t heele geraas door m’n grove filoustreek bedwongen. Zelfs schreef de kruidenier, overduusd door zooveel waarde, nieuwe boodschappen in ’t boekje bij, en versche eieren, ter vervanging dergeen, die benee in de keuken verkalkten.
Eenmaal den smaak ’r van beet, hield ’k dien