52 PLEIDOOI.
Rechtbank, mede namens mijn cliënt betreur, mijn cliënt die in tranen uitbarstte, toen hij moest aanschouwen dat de door hem aangerande criticus niet bij machte was de twee voorste vingers zijner rechterhand op te steken, zóó als de kogel de edele deelen dier hand had gekwetst, hoezeer wij het betreuren, dat die rechterhand geen pen meer zal kunnen hanteeren, ter beoordeeling van ons vaderlandsch tooneel — dit moet a priori vaststaan, dat de beklaagde zonder voorbedachten rade handelde, gedreven door de impulsie van zijn artistenbloed, zonder welke impulsie hij niet zoovele malen volle èn leege schouwburgen had doen schreien en snikken, maar, dat zelfs als wij de onaannemelijke hypothese van de vooropgezette bedoeling aanvaarden, er alle menschelijke reden is, om een revolverschot in zulke omstandigheden te verdedigen. Paragraaf 41 van ons Wetboek van Strafrecht, zegt in onbetwistbare formuleering: „Niet strafbaar is hij die een „feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid „of goed tegen oogenblikkelijke, wederrechtelijke „ aanranding.
„Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen „van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmid-„dellijk gevolg is geweest van eene hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.” En alsof dat artikel 41 niet voldoend houvast is, zegt het voorafgaand art. 40: „Niet strafbaar is hij die „een feit begaat, waartoe hij door overmacht „is gedrongen”. De betreffende Memorie van Toelichting verklaart nadrukkelijk, dat overmacht elke kracht is, elke drang, elke dwang, waaraan men geen weerstand kan bieden. Kan ons Code Pénal duidelijker spreken ?
Neen, zouden we geneigd zijn te zeggen! Welnu, Edelachtbaren, wat is de ergste overmacht van den