BESCHEIDEN REQUEST AAN MINISTER KUYPER. 43
zoo ’t benijden niet tot uwe sfeer kan behooren, de idyllische rust dier stille burgers als een verrukkelijk nirvana beschouwd. Was niet de hartewensch eens Mirabeau: D o r m i r! En gunt men ons, door de branding des levens naar-de-zichtbaarste-toppen-gedrevenen, dat aanlokkelijk d o r m i r der önbe-sprokenen? Heeft Uwe Excellentie in het Torentje nimmer de vertrouwlijke verzuchting geslaakt: Ich wollt Ich war ein Vögelein, of eenvoudiger: hadde ik een goedbeklante en redeerende zaak in Gelder-sche worst!...? Misschien, Excellentie, ben ik door zulke impertinente onderstelling, een diergenen, die uw karakter bezoedelen, door er uren van moeheid en zwakheid in aan te nemen! Peccavi! Men taxeert anderen naar zichzelf en ik, gewis en bout-uitge-sproken, kende ze, doorleefde ze, versmartelijkte ze, de uren, de grauw-dreigende, ontzettende uren, dat ik mij een horizon dacht achter een toonbank met balletjes, Edammer kaas, Amerikaansch spek of oude klare, ’s Avonds tien uur de winkel dicht — en achter krantje lezen bij de lamp, bij een snorrenden waterketel, de spinnende poes, de brandende kachel, de lieve, slaap-knikkende, breiende vrouw... Geen stoornissen, geen krante-gemeenheden, geen critische aanvallen, geen naamsbevuilingen, geen publieke mod-derrr ... U, in Geldersche worst, ik, in heereboorden. Béiden den strijd opgevend, beiden in pais en vrede...
Deemoediglijk waag ik, Excellentie. Het loopt naar de verkiezingen en u kunt een vriend tot in den dood winnen. Een weinig verdoold van de lijn mijner dadelijke bedoeling — ook een beginnend diplomaat vermijdt met de deur in een vreemd huis te vallen —, brengt de welgebouwde zin ... „Béiden den strijd opgevend, in pais en vrede” ... mij