BESCHEIDEN REQUEST AAN MINISTER KUYPER IN ZAKE HET VREDESPALEIS.
Excellentie,
Deemoediglijk waag ’k. De aarzelingen waren vele. Lange (en bange, immers slapelooze) nachten, zelfs ochtendstonden, verwoelde ’k op en in mijn legerstede, aanschouwde manegezilver door de gordijnen, beluisterde ’t schellen des bakkers die om zeven uur port, met een fluit en een knip en soms met een boschje1) — doch thans, na uwe buitengewone, edelmoedige en verrassende attentie om mij een visitekaartje te zenden ter gelegenheid des vier-honderdsten Falklands — hoe uitnemend dat gij dit op uw eenzamen post hebt bemerkt! — thans gewordt mij de courage der ouwe geuzen, waarvan u en ik — vergeeft mij de koppeling! — ongetwijfeld nazaten zijn. Excellentie, daar wassen uren in dit dikwerf bezwaarlijk leven, dat men zijn gemoed tot in de obscuurste schuilhoeken doorzoekt, uren dat men twijfelt en in den spiegel dien men zichzelven voorhoudt het gelaat eens gestorvenen mans ontwaart. In zulke stonden van benauwenis — die de platte
1
Een fluit en een knip, Excellentie — bij uwe ministerieele beslommeringen kunt ge het mooglijk niet weten — zijn gewone brooden, edoch ’n boschje genre rógge.