38 CARNAVAL.
scènetje, waarbij je achter de deur zou willen staan. Lachend, druk-van-gesprek, bewogen we ons door de zaal, en telkens als we voorbij de loge kwamen, slierde een onzer ’n serpentine omhoog, over de schouders en ’t hoofd van de wijnroode domino — witte en blauwe, gele en purperen, lila en groene serpentines, die van haar trotsche onbeweeglijkheid, als ’n tuil spottende guirlandes neerhingen. Zelfs ’t omgevallen champagne-glas raakte ze niet aan.
„Laten we soupeeren,” zei mijn gastheer.
Juist toen we ’n zijzaal wilden binnengaan, ontstond *r ’n oploop in de buurt der loge. De serpentine-tros, om de rust der gemaskerde, wekte verwondering. Eerst luidruchtig, toen verbaasder en met ’n tikje bevreesdheid, riep, gebaarde men naar boven. In de andere loges bogen hoofden om te kijken. De wijnroode domino leunde achterover, *t hoofd langs de scheiding verzakt, ’k Zie ’t voor me, hoe ’n heer de loge-deur opende, ’r glimlachend op den schouder tikte, meenend dat ze ingeslapen was. Dan, ongerust ’n tip van ’r masker tusschen de vingers lichtend, week-ie achteruit, wenkte ’n paar kellners. Voorde oogen van ’t zich alweer verspreidend publiek, werd ze heengedragen. Un petit accident. De muziek speelde. Er kwam zelfs geen gaping in het rumoer en het slaan der cancans. Vlug de trappen oploopend, stelde ’n kellner me gerust.... „’nDame die ’t achter ’r masker te warm had gekregen. Ze werd alweer bij gebracht.”
Maar den volgenden avond, las ’k onder de faits divers in een hoofdblad de woorden: Drame conjugal, en daaronder in ’n paar regels, dat zich in ’n loge van de M o n n a i e, in de drukte van ’t bal, ’n dame uit welgestelden kring vergiftigd had.
Nooit zal ’k’r j e cherche mon mari”
vergeten. Daarmee heb ’k jullie misschien duidelijk