DE DASSPELD. 147
M a r t h a. Hij wou ’n glas water.
De mooie man. ’k Geloof dat je die wijn zelf
maakt.
De waard. Als je anmerkingen heb, kom je wèl vroeg na de vijfde flesch.
De mooie man. {water drinkend) Ze draait me voor de maag. Daar leit ’t geld.
De waard, ’t Drinkgeld zal je bedoelen, ’t Is wat laat voor grappies. Vijf flesschen—tien gulden....
De mooie man. (ilacherig).... ’k Heb geen cent meer bij me, dan wat je uitgeteld ziet....
De waard. Wantrouwig) Nou! Mot ’t nog
later worden?
De mooie man. Morgen ken je de rest
krijgen....
De waard. Morgen? Van iemand die voor ’t eerst hier komt? Ik denk ’r niet an. {zich voor de deur plaatsend).... De centen! Of ’n fatsoenlijk pand____
De mooie man. {tast naar z!n das, zoekt snel de tafel af kijkt V onder, vraagt driftig).... Waar is me speld?....
M a r t h a. {zoekt verschrikt op tafel, levoelt de zittingen der stoelen, den grond, kruipt op handen en knieën).... Ik zie ’r niet.
De mooie man. {quasi-heftig) Da’s gemeen! Dat laat ik niet loopen! Daar komt politie an te pas! ’t Laatst lag-ie op tafel!
De waard. Dan mot-ie ’r nog leggen! {driftig) Hier wordt niet gestolen!
M a r t h a (in huilen uitbarstend).... Ik ben ’r niet an geweest! Hij lee naast ’t glas.
De mooie man. Dat lag-ie! Daar net nog! ’n Diamant van over de zeshonderd gulden! Ik haal politie.
M a r t h a. Denk jij dat ik .... Dat ik .... ’k