U4 MUZIEK.
Het is verdrietig te redetwisten met iemand, die van te voren reeds zoowat te kennen geeft: „ik blijf toch op mijn stuk staan". Maar anders zou ik u ter lezing willen aanbevelen een boekje: „Wer ist musikalisch”, van prof. Billroth; de naam van den auteur kan u een waarborg zijn, dat dit boekje niet naar rooie of savooie riekt.
Ten slotte begrijp ik ook niet, waarom ge die rooiekool zoo uitmaakt. Dat is toch een zeer smakelijk eten; waarom de groentehandelaars in discre-diet te brengen? Ik ben ervan overtuigd, dat ge ook mij ’t laatste woord niet gunnen zult Antwoordt wat ge wilt; laat uw betooging alleen niet beginnen met: „de heer v. Anrooy kan niet lezen”. Dat kan genoemde heer dragelijk wel. Het kwam hier ook niet zoozeer aan op ’t woord, als wel op den geest, die uit uw schrijven spreekt; en die is, in één woord: erbarmelijk!
Hoogachtend, Uw dw.
P. van Anrooy.
Amsterdam, 13 November 1903.
ANTWOORD.
Het hart des heeren Van Anrooy moge in gerustheid slaan — ik zal zijn „beleedigdheid* in geen snoode windselen van spot en boertigheid hoonen. Laten we ditmaal — om er een eind aan te maken — alle polemiek heeft haar grenzen — de kwestie in zorgvuldigheid resumeeren en vóór alles de voor den heer V. A. ongezellige conclusie voorop stellen dat hij — deed ’n gewetens-tokkelingetje hem de waarneming voorzien? — inderdaad niet gelezen heeft, niét met de voortreffelijke koelheid die den verweerder past, twéé feuilletons met een tusschen-