Ring. De muziek valt in. Het doek gaat op. Uit de linker coulissen komt een bleek meisje met een pop in de armen. Ze is als kind gekleed, met de slappe, lange jurk van een Engelsche danseres. Ze draagt hooge leeren laarzen. Zoo lijkt ze op het tooneel eerder oud vrouwtje en ze begint te zingen.
Het stemmetje is effen, ongevuld. De bewegingen zijn gemaakt en aangeleerd. Het dunne lachje komt telkens bij het refrein terug. Niet vroeger en niet later. Lach en gebaren zijn buiten het kind om. Ze zingt met haar wassen gezichtje zonder de woorden te begrijpen, zonder aandacht voor de oude en jonge heeren, die haar bekijken en dan begint ze te dansen, pervers te dansen, zooals oudere vrouwen het doen, met een vroeg uitgerot schaamtegevoel, stoot er quasi-erotische gilletjes bij uit, balanceert de pop en komt met het altijd wassen onbeweeglijk gezichtje terug bij het voetlicht, wachtend tot zij weer in kan vallen.
Soms bij het opwerpen der rokjes, bij het zingen der zinnelooze liedjes, kijkt ze tusschen de coulissen, waar iemand schijnt te staan.