BART/E. 51
bevende handen. Wat zou ze nou doen? Ze zou verder wandelen, vragen, net zoolang tot ze gevonden had. Ze liep rechtuit de Weesperstraat in, rondkijkend, beduusd door zooveel menschen. Zachtjes-an sukkelde ze over de stoep, voor elkeen opzij wijkend, iedereen aankijkend of ’t soms Willem zou zijn. Dan stond ze weer stil, vragend: „Weet u hier soms een Willem de Boer?" Maar niemand wist ’t.
Ze wezen haar ’n winkel an, waar eieren, boter en kaas verkocht werd, maar de vrouw in den winkel had nooit van ’n Willem de Boer gehoord. Toen ze de Weesperstraat had uitgeloopen, keerde ze terug, moe, nog eens vragend, nog eens vragend tot bij ?t station. Op een stoep van de Sarphatistraat ging ze zitten, tobbend, zoekend en begon stilletjes te huilen.
„Scheelt d’r wat an vrouwtje?”
„Ik zoek me zoon, mijnheer.”
„Is die van je weggeloopen?”
„Nee, nee.”
En dan begon ze weer de uitlegging, weer hetzelfde.
Nou hield ze de oogen dicht en bad. Ze bad altijd als ze in moeielijkheden was. Nou bad ze zachtjes, met gevouwen, trillende, ouwe handen: „Lieve God in de hemelen .. . Zeg me nou hoe de straat hiet. . . die straat van Willem ... Lieve God ... zeg ’t nou .. .”
Heel wat menschen stonden in een kring om haar heen. De een vertelde ’t aan den ander.. . Heb je ook gehoord van ’n Willem de Boer ?. .. D’r is ’n spekslager .. . Nee, hij mot in betrekking zijn ... Vraag nou maar raak!. . . Ben je al bij de pelisie geweest? Ga naar de pelisie, moeder!... Kom, laat ’t mensch niet voor niks loopen ... Weet ze veel de pelisie!