WARREM. 95
„Kom sla de beesten nou van je schort!... Scheelt d’r wat an?*
„Nee.... Niks Alleen maar zoo gek gedroomd.*
„Ik stik, zoo droog as *k in me keel ben.*
„Ik ook.*
„Kom wat soes je nou nog!*
„Ik zou zóó zweren dat ’k an ’thof ben geweest in me droom.. . ’k Zag den koning met een baard en een kroon, net as op de speelkaarten ... allemaal blinkende sabels en gouwe knoope.*
... „Heb ie van goud gedroomd?.... Da’s armoe.*
„’t Was ’n aak’lige droom. .. De koning stak naar me met een keukenmes vol bloed.*
... „Heb-ie ’t bloed gezien?*
Ja/
„Dat beteekent schande.*
„Kom mensch, ben je gek! Je voorspelt me wat! . .. Toen ben ik met den koning wezen vis-schen... We haalden zoo de snoeken op* ...
„Schei nou uit met je gekles!... As je van vis-schen droomt, komt er 9n dooie in de femilie.*
... „Nou! dan ben ik uit vandaag! Armoe, schande en *n dooie... ’k Wou dat we maar wat zuurballetjes hadden.*
Moeder stond klaar met het pak voor d’r buik, Trien sloeg de plooien uit d’r rokken, nam haar pak op en sjokte naast de andere.
Op den stoffigen, gloeiend-heeten zandweg liepen ze naast elkaar, met de armen om de pakken gewrongen. Moeder zweette en hijgde als een afgebeuld karrepaard, Trien stapte dof en gelaten, met een vuurrood verhit gezicht en met lippen die gloeiden van dorst. Ze spraken geen woord. Om de groote, vierkante mansvoeten puften stofwolken.