Zoo dit in deze dagen van kommer en dood u meerder luguber toeschijnt dan gepast is, zult gij evenwel verstandig en redelijk handelen door te bedenken, dat Falkland zelden zijn duim bezuigt.
Het leven in eene grootere stad is ’n rarekiek — je grijpt en je neemt.
De bewogenheden zijn er zoo vele, zoo verscheiden, zoo zonderling, zoo aanstuwend van alle zijden, in hoeken en sloppen, op wegen en pleinen, waar je maar kijkt, dat je in ’t effen-glanzend fantasie-meertje niet geduldig behoeft te hengelen naar *n fel-glinstrend bliekje of ’n baars met zilvren schubben en stervend-verschrikte oogjes.
Hij was ’n weduwnaar en z’n jongste was gestorven — hij had er zes.
Toen hij nu, daar hij zeer gehecht was aan den godsdienst zijns vaders, die ook de godsdienst zijns grootvaders geweest was, en bovendien het te res-pecteeren vèrlangen had, om ’t zesde kind te doen rusten op hetzelfde kerkhof, op hetzelfde weiland, in denzelfden grond waar de moeder begraven lei, ondervond hij dat ’t niet ging.
Daar hij arm was, had hij schuld aan degods-