DAGJE UIT.
Op ’n Zondag zou ’t gebeuren, was ’t gebeurd.
Carlien had de boterhammen in ’tvischnet gepakt, boterhammetjes met Goudsche kaas, boterhammetjes met Leidschekaas, boterhammetjes met boterhammenworst en boterhammetjes met ontbijtkoek.
Vier sóórten boterhammen.
Berta droeg in ’r tasch — netjes verpakt tusschen handdoeken en ouwe kranten—drie flesschen gekookte melk, 'twee kogelfleschjes citroenlimonade.
Ant sjouwde ’n karbies met sinaasappellen, klapbessen en zoete koekjes, — Hendrik ’r man, nam ’r z’n gemak van, liet z’n vrouw en de twee schoonzusters voor den etensboel opdraaien, rookte z’n sigaar.
Ge zult als Hollandsch lezer deze Hollandsche situatie wel zoo en zoo dadelijk begrijpen, dat ik uw opmerkingsvermogen dreig te beleedigen door de wijdere toelichting dat Ant, Berta, Carlien en Hendrik zich begaven ter p i c n i c, eenigszins welgesteld waren en vóór alles hoogstfatsoenlijke lieden.
De combinatie van vièr soorten boterhammetjes, gekookte melk, citroenlimonade, sinaasappelen, klapbessen en zoete koekjes illustreert voldoende, bepleit tevens en onwrikbaar het nationaal karakter