DE STOEL. 179
„Ik kan zoo niet,” snikte ze zacht: „ik moet me eerst wasschen ,..”
„Bet je oogen met eau-de-cologne,” commandeerde hij: „en geen niéuwe kuren!”...
„Ga u maar vast... dan kom ik dadelijk...” „Nee,” zei hij driftig opnieuw: „ik wacht En haast je! ” ...
Voor de waschtafel bewoog zij zich, ordende het verward haar, bette de oogen.
Hij voor den voetspiegel, bekeek z’n rok, trok norsch z’n vest glad, het wit dasje recht,
„Later zul je dankbaar zijn,” sprak hij: „je tweede moeder is een engel!”...
Zij zweeg.
„En over je eigen moeder had je vandaag niet behooren te spreken — als je begrip van kiesch-heid had...”
Ze zweeg.
„Ben je klaar?” ...
Ja papa.”
„Vooruit dan...”
„Mag ’k morgen weer naar de kostschool terug?” „Voor mijn part je heele leven,” viel hij driftig uit.
De trap kraakte — de looper had timiede kreuk-geluidjes. Zij liep voor, de rose blouse om het slanke lijf, de blonde haren hoog-op gewrongen met rozen er in.
Bij de deur stak hij zijn arm door den hare. Zoo kwamen ze binnen, intiem, vader en dochter.
„Hoera! Bravo!”, riep oom Frits met ’nhalfcro-quetje in z’n mond.
„Ze had wat hoofdpijn,” zei de bruigom. „Hoofdpijn,” herhaalde tante Jet lijzig: „hoe komt mèn aan hoofdpijn in dit weer?”
En neef Arnold, beweeglijk, het vijftienjarig bak-