ACHT OM >N DUBBELTJE. 21
tien jaar geteekend! Me zoon voor honderd!... Me zoon die kan d’r niet afblijven! die is d’r dol mee ! Dol mee! ’n Miraaakel! Crediet geef ’k niet, daarvoor ben ik te nakend. Ik ben naaaakend zooas je me ziet! Jullie motten me niet anzien voor ’n heer! De heele snert mot weg! Kommende week kan je de leege kisten bij me koopen!... O! O! O!.. . Wat is dat lekker! O! O! Kwalie-teit! Kwalieteit! ’n sigaar die goed ruikt! ’n Sigaar die goed rookt met asch as ivoor zoo wit! Wie het ’r ooit zulleke asch gezien? ’n Miraaaakel! Wie, mot ’r? Kom nou! Ik sta hier niet voor me plei-zier! Alles uit dat groote falliete magazijn uit de Kalverstraat! De vier kosten ’n dubbeltje! Wie d’r vier meedraagt krijgt ’r twee bij — dat binne d’r zes. Een ’r bij is zeven en èen ’r bij voor gunst en rekemendatie cadeau! ’t Is ’n mira&akel! ”
Werkman legt centen op blad van den wagen, neemt pakje en nog een steekt hand uit. Even is druk de negotie, grijpen de vingers van baardigen koopman in kistjes — en centen dof-rinklen in zak van zijn glimmende vest.
Suffig, met oogleên die loomrig bedrukken de droogte der ballen, aanziet jogje het blad van den wagen, de bruine sigaren, de handen die tellen en grijpen
Broeiende warmte van straat slaat perrels van zweet op zijn voorhoofd, zijn nek en zijn rug, die koud voelt en rilrig in ’t schroeiende hemd. Vaalgrijze damp druipt dof uit zijn mond, dringt droog in den neus en de hersnen.
En schuw-bevend-voorzichtig laat onder den wagen hij vallen het stinkende eind, vertrapt het tot prop van koolrige asch.
Maar de kring van de koopers wordt kleiner en weer schreeuwt de venter.