zenlijker dan de pogromgeluiden en in die stilte is het alsof de schimmen der vermoorden ons toefluisteren: Waakt! Waakt! Opdat een herhaling onmogelijk zij!
Het klinkt uit het doodenrijk zacht maar gebiedend met een nimmer meer aflatende klem. Het is alsof het in onze ooren zoemt met een monotone dreun. Het achtervolgt ons en steeds opnieuw moeten we die roep verstaan; de smeeking, houdt de haatstroom tegen, werpt een dam op, werpt een borstwering op, pantsert U. Vecht voor de rechten die men ons ontnam en in naam van God en de gerechtigheid, strijdt onafgebroken en sust ons niet, als voorheen, weer in slaap met een fictie, die ge beschaving noemde.
De schimmen der vermoorden vormen een machtig koor, dat gebiedend roept: Klopt, neen slaat een roffel op de deur van het wereldgeweten en eischt: „Dit nooit meer”.
Het kon, psychologisch gezien, niet uitblijven, dat, met het voortschrijden der lijdensgeschiedenis, het minst sterke deel der Joodsche gemeenschap, uitgeput door de steeds weerkeerende bedreigingen, naar een middel zocht deze bedreiging op te heffen en zij trachtte tot een compromis te komen door middel van de assimilatie. Assimilatie stelt als doel, het opgaan in de gemeenschap temidden waarvan men leeft.
Opgaan is de bedoeling, het resultaat echter is altijd: ondergaan. Het houdt immers in en het is een natuurwet, dat het oudere en numeriek zwakkere gedeelte verdwijnt. De poging tot assimilatie
66