In de heerlijke zwoele Meinacht van 1940, waarin een vredelievend volk na gedane arbeid rustte, vertrouwend op zijn neutraliteit en de meerdere malen plechtig afgekondigde verzekering niet aangevallen te zullen worden, werd de vrede ook in Holland ruw verstoord.
De geweldenaar, woordbreker van beroep, brak ook zijn gegeven belofte tegenover een volk, dat altijd paraat en waakzaam pal had gestaan, waar het recht dat vereischte. Een vredelievend volk, wars van alle geloofsvervolging, waar de vlag van elke religie naar ieders keuze, zich frank en vrij kon ontplooien.
Daar verscheen in het holst van dien nacht, volgens gewoonte van den sluipmoordenaar, het leger van den man, die de vernietiging van alles wat ons lief en dierbaar was, in zijn vanen had geschreven. En in die ééne ongeluksnacht werd ook hier de doodsklok geluid over een minderheid. Deze minderheid, het voorbeeld van haar groep in andere overweldigde en vertrapte landen voor oogen, kende haar lot en moest, onbeschermd overgeleverd, haar ondergang tegemoet zien. 98°/o
53