In 1932 publiceerde Mary Dorna haar eerste bundel en weinigen zagen toen hoe knap en modern dit ogenschijnlijk vlotte proza was.
Het maakt de indruk sterk auto-biografisch te zijn, over een kind met ‘aanpassingsmoeilijkheden’. Zij geeft een visie op ouders, familie, personeel en op het leven in het algemeen, die uiterst kritisch doch tevens hyper-gevoelig is. Clara Lennart schreef over haar come-back: ‘De vertelkunst van Mary Dorna blijkt niet in het minst verouderd. Haar lichte toon, haar protesthouding ten opzichte van het maatschappelijk burgerdom, het ‘understatement’ dat zij zo effectvol weet toe te passen spreken de huidige generatie zelfs meer aan dan de voor-oorlogse. Toch is er ondanks verwantschap ook duidelijk verschil tussen het werk van Mary Dorna en onze hedendaagse korte-verhalenproduktie. Alle angsten, zorgen, teleurstellingen en onbegrip ten spijt, ligt bij haar de goedheid van het leven, wat zeggen wil: tederheid, vreugde, vriendelijkheid, schoonheid, als het ware onder handbereik’.
Eerder verscheen van Mary Dorna: ‘Laten we vader eruit-gooien . . .’ en ‘Een heer om port mee te drinken . .