Er bestond een bepaalde winkel, waar de echte kruiden voor het augurken-inmaken te krijgen waren. Dus het ging tegen de herfst - en ik had al een nieuwe hoed voor het guurdere jaargetijde, alleen voor de Zondag natuurlijk, een heerlijke zwarte pluchehoed. Wanneer je erop blies, dan gingen de haartjes uit elkaar, ’s Zondags had je juist niets aan zo’n verrukkelijk hoofddeksel - je moest er mee naar Artis, waar kopermuziek was en angst en wolven, die in smalle traliehokken rusteloos op en neer holden. Een dikke eindeloze slang kreeg een kleine witte duif te eten. Niemand begreep, waarom je ineens temidden van de luide trompetmuziek doodmisselijk werd en waarom je een soort zenuwtoeval kreeg en van een witte duif sprak, die nog niet helemaal naar binnen was gegleden, maar bloedig en verminkt telkens in de slangenbek terug kwam, met de arme hulpeloze pootjes naar boven. En later op school werd je door een onuitstaanbare jongen, die door de neus sprak, verweten, dat je eerst zo opschepperig met een ’pluushoed’ in Artis was binnengekomen en dat je later, met de genoemde hoed scheef op ’gejankt’ had. Het enige, dat ik doen kon, was hem naspreken met z’n neusklank; doch meteen viel me weer alles in van de duif, die zachte veertjes had gehad, waar je op blazen kon net als bij de pluche-hoed. En ik had niet eens meer plei-zier van mijn geslaagde door-de-neus-spreken-imitatie. De andere kinderen zeiden: ’Spreek Maupie Bokkie nog-eens na, je doet het enig.’ Maar ik dacht, dat is alles, wat je kan en wat aardig gevonden wordt door de anderen, en ik zou de pluche-hoed ’door de week’ willen op hebben, zomaar - en ik wou ook, dat alle witte duiven gespaard moesten blijven en dat het Artis verboden moest worden, zulke lieve zachte dieren aan een rotslang te geven. ’Rotslang’ zei ik dan tegen Maupie Bokkie - en het was hele-