gen. Bij de Posanzky’s was men genoodzaakt in Marken en Groschen te denken, wat Frau Irma dan vertaalde in huur, aardappelen, margarine en Schwarzbrot. Moe van het lange staan en eigenlijk beu van alles, liet ik me op het laatst afschepen met io Mark en een oud, gescheurd exemplaar van het Buch der Lieder.
Heine, jij ongeëvenaarde, wat heb je me nog vaak uit de put gehaald met je felle spottende geest en je tere, dromerige melancholie:
’Eine grosse Landstrass5 ist unsere Erd5,
Wir Menschen sind Passagiere...5 en
’Verweht ist gar mein liebstes Traumgebild!
Geblieben ist mir nur, was glutenwild
Ich einst gegossen hab' in weiche Reime.5
’Kan ik van gedichten eten kopen en de huur betalen?’ vroeg Frau Posanzky me op klagende toon, toen ze het boek zag. ’Geef de io Mark maar vast en wees een beetje aardig tegen die moordenaar... U heeft de eed niet helemaal gehouden,5 merkte ze streng op; 5u zwoer bij het hoofdje van Alfred, dat u 15 Mark zou meebrengen,5 kreeg ik voor de zoveelste keer te horen.
Kleine Alfred je, alles is toch al zo lang geleden en ik denk niet, dat je deze regels ooit in je Duits-Poolse grensnest te lezen krijgt - vergeef me, dat ik je kostbaar hoofdje soms een beetje verwenste, hoewel ik je donkerogig, eeuwig met appelstroop besmeurde snoetje in lieve herinnering heb bewaard.
’Herr Kurt, u krijgt bezoek,5 introduceerde Frau Irma me met vriendelijke stem, want het was gewenst de ’moordenaar’ afwisseling te bezorgen.
Met het minderwaardigheids-complex, dat vermoeidheid, afgedragen kleren en meineed veroorzaken, trad ik gehoorzaam de woonkeuken binnen, waar Herr Kurt zich brommend te goed deed aan pekelaugurken en aardappels