had, opdat hij den Hemel smeeken zou het onheil van het Volk Israël af te wenden.
Toen antwoordde de dronkenlap:
— Laat mij eerst nog wat brandewijn drinken. Doch de boden hielden zijn handen vast en zeiden:
— Gij zult niet drinken, alvorens gij het gebed hebt uitgesproken.
Toen richtte de dronkenlap zich op en zeide:
— Moge de Heer der wereld in Zijn groote genade het onheil van ons Volk afwenden! Laat mij thans met rust!
De boden onthielden het tijdstip, waarop de dronkenlap deze woorden geuit had. Zij reisden naar Miedziborz terug en zie, zij vernamen, dat op het oogenblik, dat de dronkenlap zijn gebed had uitgesproken, er hulp voor Israël gekomen was.
En weer verwonderden zij zich en zij gingen naar Rabbi Baroech en zeiden:
— Deze zaak is verwonderlijk in onze oogen. De man, tot wien gij ons gezonden hebt, is een dronkenlap en een deugniet. Wij hebben inlichtingen ingewonnen aangaande zijn tegenwoordig en zijn vroeger leven en niet één goed woord kregen wij omtrent hem te hooren.
De man kan nauwelijks een gebed uitspreken en
38