naar Koning Salomo en klaagden hem aan. Toen de Koning kennis kreeg van de klacht, liet hij hem gevangen nemen en gelastte hij, dat men den jongen man ter dood moest brengen.
Toen verzocht de jongste broeder, dat men hem voor den Koning zou brengen, want hij wilde hem persoonlijk van de toedracht der zaak op de hoogte brengen.
Hij werd voor den Koning geleid. Toen hij nu bij den Koning kwam, viel hij voor hem neder en sprak tot hem:
— Mijn Heer, de Koning zal eeuwig leven. Ik ben een der drie broeders, die u dertien jaren gediend hebben om wijsheid te verwerven. En ik ben de jongste van hen, die den Koning het geld heeft teruggebracht en daarvoor wijze lessen heeft ontvangen. En uwe wijze lessen hebben mij behoed voor veel kwaad. Doch uw derde wijze les heb ik niet ter harte genomen en ik heb mijn vrouw mijn geheim medegedeeld. In een driftige bui heeft zij mij verraden en thans komt dit leed over mij.
Toen de Koning dit vernam, herkende hij hem en sprak:
— Sta op en vrees niet. Al hetgeen, dat gij van uw broeders en mijn knechten hebt genomen, is het uwe. De wijsheid, die gij van mij hebt ge-
16