IX
Het is onwerkelijk — een sprookje staat Verschenen in den avond op de velden,
En dooft het late lichten met haar hand;
Nog stroomt wat stofgoud langs het donkre water Dat peerlemoerig oplicht als een steen,
En ook de verte draagt nog iets van licht Over de boomen, naar het milde westen;
Maar langzaam schuift het weg, en nu een ster Gelig te lichten staat zij aan den nacht, Fosfooriseerend beeft zij aan de lucht,
En maakt haar kleine oogen dicht en open;
De boomen zijn behangen met een kleed Ragfijn, van mistig zilver, en het riet,
Dat uit de plassen fijntjes steekt omhoog Den kleinen pluimenkop, wiegt heen en weer Onder den adem van een teer geluid, —
Er loopt een zoet weerlichten langs den grond, Ontbranding van vertellingen geschiedt Uit duizend woorden onzer goede aarde,
Een niet te gelooven Iets, een fluisterding,
Een wemelding van kleur en klank en lijn En licht en damp en vuur — Een sprookje staat, Verschenen in den avond op de velden.
22