Heb ik het komen van den nacht verstaan, Heb ik de nadering van licht begrepen,
Wist ik, waarom de bolle wind gegaan Bergop, bergaf is, dezen mantel slepen?
Heb ik de weifeling der ster doorvoeld?
Zij stond groot-oogig aan de lucht te blinken, Zij aarzelde, ik wist wat zij bedoeld’,
Ik hoorde als muziek haar vonkels klinken.
Ik heb den boom begrepen, daar hij groeit Zooals een dier, met hoornen naar de luchten, Hij staat te denken, in zijn takken broeit Het van gedachten, die geritsel zuchten.
Ik heb den wil verstaan van ’t voorjaarsland, Ik heb de zon vernomen toen zij gloorde,
Ik stortte schemer uit mijn bolle hand,
Ik liet de bloemen groeien uit mijn woorden.
58