GEBED
Ik wil mij weggeven aan u, nature,
Aan u, o troostende besloten boomen,
Aan u, o takken die schaduw uitstroomen,
Aan u, o welig, veilig hemelsch vuren.
Ik wil mij weggeven aan u, o lichten,
Die dwalend wegglijdt over gaande velden,
Zij sterven in den schemer maar vermelden Het aarzelende dat gij nog verrichtte.
Ik wil mij weggeven aan u, ontwaakte Lachende hemel, met uw wolkendonzen,
Aan u die met uw oogen mij aanraakte
En in mijn voorhoofd dreef uw voorhoofdsfronsen.
Ik heb mij weggegeven aan mijn moeder,
Ik lig, een vrucht in haren schoot gepeld,
Ik drink haar sappen in, o mijn alvoeder,
Mijn longen leven van uw zoet geweld.
2 6