Is het van de sterke koffie, die ik anders nooit zo laat drink, of van de ‘verrassing’, dat ik geen lust heb om te gaan slapen?
Ja, want een verrassing was dit bezoek, waar ik toch wel wat tegen opzag, en waarvan ik onder het praten steeds dacht: ‘dit is net als vroeger’. Dit is niet zo de ‘moderne jeugd’, waarvan ik mij zo ver en vreemd voel en met al mijn goede wil weinig contact heb, deze frisse, aardige jonge man. Maar wanneer hij bij het heengaan vraagt of ik de dingen die ik over mijn broer Joop (Jacob Israël de Haan) gezegd heb eens op wil schrijven, schrik ik toch even.
Dat kan ik zeker niet, je zit te praten en het is of er luikjes ergens in je herinnering openspringen en heel lang vervlogen dingen wippen er uit.
Ja, en ‘praten’ of ‘schrijven’ is zo’n enorm verschil. Als verpleegster zat ik wel eens op kinderza-len te vertellen en dan inspireerden mij mijn kleine toehoordertjes, hun blinkende ogen, hun gespannen gezichtjes; ik raakte er zelf in, vertelde vol vuur van feeën, elfjes, prinsessen en kabouters. Dan waren er collega’s die zeiden: ‘wat een enig verhaal, waarom stuur je dat nu nooit eens op naar een krant, de kinderen vinden het toch ook prachtig.’
Soms liet je je dan overhalen en soms werden ze (het meest tot je eigen verbazing) in een kinder-
ll