81
Groomoe: Natuurlek. Wel zeker. Dat wou ’k juist. Gaat Adèle wat vooruit?
Prosper: Uitstekend, uitstekend, dank u wel.
Groomoe: En Charltje?
Prosper: Uitstekend, uitstekend, dank u wel.
Groomoe: Enne — enne dat mensch ?
Prosper: Uitstekend, uitstekend, dank u wel.
Groomoe: En heeft Aristide nog geklaagd?
Prosper: (met stemverheffing) Nee, schoonmama, schoonmama, schoonmama!
Groomoe: Hemel, dat hoef je geen driemaal op zoo’n bijzondere manier te roepen! Ik heb niet de gewoonte me op te dringen. Pardon, meneer Van der Wielen, meneer Van der Wielen, dat ’k zoo onbehoorlijk dee, even naar m’n familie te informeeren. ’k Wist niet, dat dat bij welopgevoede lieden, ’n misdaad was. Pardon, (af in achterkamer).
Prosper. Zie zoo. Dat was niet mijn schuld. En dus...
Wielen: En dus, en dus: ik blijf bij ’t advies, om u in ’t onvermijdelijke te schikken.
Prosper: Jawel, dat’s heel gemakkelijk gezegd, maar daarvoor — met uw permissie — hebben we, heb ik geen juridischen raad noodig! Twee dagen en drie nachten, heb *k ’r in m’n bed over gedacht, ’t voor en tegen overwogen...
Wielen: Al blijft u ’r in uw bed over nadenken tot de negen maanden om zijn, tenzij ’t ’n zevenmaandsch kindje wordt: de eenige praktische raad is...
Prosper: Dank u wel! Daar had nou niemand op gekomen! Dus wij hebben geen recht, heelemaal geen recht, absoluut geen recht, om te vragen: bewijs dat ’t zijn kind is, dat ’t zijn zoon of zijn dochter...
Wielen: Hoegenaamd geen.
Baptiste: Maar ’r staat toch duidelijk (het boek openklappend) — asjeblief, asjeblief, paragraaf 883: teneinde, teneinde, teneinde — wat duivel, waar staat 't? — ten einde als erfgenaam te kunnen optreden, moet men bestaan, bestaan, bestaan, op het oogenblik, dat de erfenis is opengevallen...
Beschuit met Muisjes. 6