9
Charles: Feetje, als ik je vader was...
Félicité: Gompie, jy m’n vader! Jy! Hahaha ! Dan had je, zou ’k denken, eerst getrouwd moeten wezen! Dat ’s om te proesten! Jy, de twee voorste vingers van je rechterhand... En de vier treden van *t bordes van ’t Stadhuis!... Je springt nog makkelQker door ’n hoepel!
Mevrouw: Foei, foei! Hoe schaam je je niet!
Félicité: Laat-ie z’n mond houen!
Mevrouw: Je flapt ’r de onbehoorljjkste dingen uit!
Félicité: Laat-ie z’n mond houen! Ik steek mjjn neus niet in zyn zaken! Als pa thuis is, hoor je ’m niet! Zoo als pa z’n hielen gelicht heeft, zit-ie u en my op de kop!
Charles: Ik zou mijn krukken niet met jouw beenen willen ruilen (de hand onder de kin leggend) — maar wat hier boven is, net zoo min.
Félicité: Wat beleedig je me nou! Kolossaal! ’k Ben paf!
Mevrouw: (tot Charles) Wees jy de verstandigste, jongen! (geklop) Ja?
TWEEDE TOONEEL.
De vorigen, Charlotte.
Charlotte: De post. Heele zooi kaartjes. En de komplimenten van meneer Spoor en of de begrafenis morgen of overmorgen is en hoe laat ’r van ’t Sterfhuis af wordt gerejen?
Félicité: Gut, hoe mal! Wat gaat ’m dat an!
Mevrouw: Fé!...
Félicité: Dan kan iedereen wel meeryjen!
Mevro uw: Fé I... (tot de meid) Overmorgen om — om... Hoe laat, Charles?
Charles: (couvert aan de meid overreikend) Asjeblief. Had ’t adres al geschreven, ’t Staat ’r in. Elf uur. (Meid af).