22
A r i s t i d e: Omdat... Omdat...
Mevrouw: Zitten jullie mekaar nou niet in 't vaarwater, asjeblief, asjeblief! Je ziet toch, oom, hoe we branden, om ’t nieuws te hooren!
Aristide: Laat hij dan tenminste zoo eerlijk zijn, om te erkennen ...
Prosper: (grommend) Humhum! Dat is om je geduld bij te verliezen. Daarnet aan de telefoon, moest-ie zich ’r ook mee bemoeien. Palfreniers achter op koetsen heb je bij bruiloften en niet bij begrafenissen!
Aristide: (zich luidruchtig de handen wrijvend) Goed, dan niet by begrafenissen...
Prosper: Ja, of u nou 'n gezicht trekt, of u ’t alléén weet: ik heb nog nooit bij ’n begrafenis ’n palfrenier achterop zien staan!
Mevrouw: Wat hindert dat nou?
G r o o m o e: Ja, wat komt dat ’r op aan?
Prosper: (driftig) Dat komt ’r in zooverre op aan, dat ’t eeuwig gekanker van oom Aristide, over de minste kleinigheid, me ’t bloed naar m’n kop jaagt! Ik heb nog pas bij de bruiloft van Kleinman van de overzij, wel drie palfreniers achterop zien staan.
Aristide: (droog) Dat zal dan ’n begrafenis
geweest zijn.
Prosper: Nou, wil u... ?
Aristide: Ik? Ik zeg geen stom woord meer.
Prosper: Nou had ik klaar kunnen zijn! (tot Charles, die de kamer binnen-gestrompeld is, en uit de boekenkast een paar boeken neemt — driftig) En nou dat nog! Heeft dat zoo’n haast? Kun je dat strakjes niet, als we uitgepraat zijn? Vooruit, vooruit, vooruit! (schuw, zonder op te kijken, hinkt Charles de kamer weer uit) 't Is hier waarachtig om zenuw-patiënt te worden.
Mevrouw: Jullie waren bij Hamel van de Crediet-bank. Nou, en toen... ?
Aristide: Toen zei ik: Hamel...
Prosper: (gemarteld, de schouders ophalend) Humhum! Toen zei ik: meneer Hamel, u heeft zeker de annonce van ’t overlijden van m’n broer vanmorgen