103
waarschuw ’k je! — wij wasschen onze handen in onschuld, wij hebben geen publiek schandaal gewild, wij hebben nog geprobeerd ’t te sussen, wij hebben m’n overleden broer niet in opspraak gebracht!
Baptiste: Nee, wij hebben 't niet aan de groote klok willen hangen, dat-ie, dat-ie.. .
P r o s p e r... Dat-ie gestolen heeft!
Baptiste: Z’n eigen vader bestolen heeft!
P o 11i e: Bah!
P r o s p e r: Bah ? Ja, bah! Bah, heeft vader geroepen, zeven en dertig jaar, zeven en dertig jaar gelejen, toen jouw man, jouw mè,n, die nooit heeft willen deugen, met geld dat ’m was toevertrouwd, met geld, dat aan vader, aan mijn armen vader, dat aan óns van rechtswege toekomt, als ’n infame gauwdief verdween!
P o 11 i e : (laat het valies vallen). Da’s gelogen, da’s zoo smerig gelogen {zich opwindend) en zoo door en door gemeen, waar de stakker zich niet meer verdedigen kan...
Prosper: Is ’t niet waar, oom Aristide? Staat ’t niet in de ouwe kantoorboeken, die goddank nog op zolder liggen, zwart op wit geboekt? Is ’t niet waar schoonmama, Jeanne, Riek? Is-ie niet voor zeven en dertig jaar met geld van de firma, van Antwerpen naar Australië gesjeesd? Met ’n kapitaal, dat in die zevenendertig jaar met rente en rente minstens verdubbeld moet zijn? Heeft de schobbejak — larie, dat je van dooien niets dan goed mag spreken! — heeft de oplichter, die mij, als jongen, leeren wou appelen en peren te moeren, en voor wie de beurs van moeder geen seconde veilig was, heeft-ie ooit de bedoeling gehad, de bedoeling van ieder rechtschapen mensch, zooals ik en jij en jij Jt zouen hebben gedaan, om ’t bij God weet wat voor vrouwsgespuis zoekgemaakte geld, tenminste bij termijnen af te betalen? Telegrammetjes, telegrammetjes uit Australië, op z’n moeder ’r jaardag, of je met sentimenteele telegrammetjes ’n eereschuld, de grootste eereschuld, die je je denken kan, goed kan maken! Ja, of jij me nou ankijkt en je vuisten balt, ’r is ’n grens, ’n grens! We