TWEEDE BEDRIJF, ACHTSTE TOONEEL 6 5
vol uur. De stakker, de stumper. . . . Hoe heeft God geen meelij met zulke schepsels!.... Steekt u licht op?
Mathijs:
Ja, jongen, 'k Ben niet van plan m'n Zondag met die lekkere sneeuwlucht te blijven verkniezen. . . . Da's een van de ongeriefelijkheden sinds de opstanding hiernaast! Den heelen dag bijna, roept de kamer Goethe's sterfwoord: ,,meer licht”. Maar bij die eene vlam zullen we 't laten, om niet „meer sticht” van zekere lippen in ontvangst te nemen. Ga zitten. Je wou ernstig. . . .
Naphtalie:
Ik loop liever, 'k Zit meer dan me lief is... .
M a t h ij s:
. . . . Naphtalicus, schoolmeester, je mag je wel 'ns aan je polsen verschoonen, jongen — je kan haast op jouw manschetten met krijt notities maken, hahaha!
Naphtalie:
Dank u. (draait ze om) Da’s voor de zuinigheid (aarzelend — kippig over den bril heenstarend) Maar. . . . Maar. . . . da's niet de manier, meneer, om 'n ernstig gesprek in te leiden. . . . Men heeft aan u zoo zelden houvast....
M a t h ij s:
'k Wou dat ik 't an mèzèlf had.... 'k Glibber door m'n eigen vingers of ze door de bakolie gehaald zijn, hahaha! Naphtalicus, doe me 't uitgezócht genoegen en kijk me niet zoo óver je brille-glazen heen aan. Dan krijg je zoo'n zeldzame gelijkenis — imitatio — met een van m'n onhebbe-lijkste klanten van de creditzijde van gindsche boe