EERSTE BEDRIJF, ZESTIENDE TOONEEL 49
S o n j a:
Heeft-ie mij al gezegd... (snikt *t uit). O, vadertje! M a t h ij s:
Hè?.... Hè?....
S on j a:
’t Wordt zoo verschrikkelijk benauwend voor je, domineetje! Eerst die man die niet weg wou — toen die deurwaarder, net terwijl Jensen.... en *t surplus dat 'r niet is. . . .
M a t h ij s (achter haar stoel, neemt achterwaarts haar handen) :
Wat heb jij me straks gevraagd? ... .Of ik 't was, die. . . hè?. . . Nou wordt 't mijn beurt, Son. . . Ben jij dat? Jij?.. . Zijn we twee compagnons in de opgewektheid? Ja of nee?.. . Laten we ons.. . S o n j a (opstaand, V armen om *m heen slaand) : Nee! Nee!
M a t h ij s:
Door niemand — door geen sterveling! Door geen smerige papieren van de smerige beurs — door geen regiment deurwaarders! Mee! Mee! Ha-haha! (trekt haar naar den uitbouw, duwt haar er tegen, duwt er zelf tegen). Al zetten ze 'r dommekrachten tegen, al gaan ze hydraulisch aan ’t werk, al verschijnt *r de hand met ’t ,,Mene, mene, tekel upharsin!” wij lachen 'r tegen in, zoolang we 'n zuiver geweten hebben! (tot Grootva, die lichtschuw uit de keuken komt) .... Help 'ns mee, ouwe heer. . . .
Zestiende Tooneel DE VORIGEN, GROOTVA, MOEDER Grootva:
Meehelpen? .... Wat dan? ....