26 EERSTE BEDRIJF, ZEVENDE TOONEEL
D o o r t j c:
En ik — ik ken jullie niemeer helpen. Dat weet je, Anna. Ouwe koeien hoef 'k niet uit de sloot te halen. En verwijten doe ik allerminst....
Naphtalie:
Hou je mond, moeder.
D o o r t j e:
Ik zeg ommers niks.
Naphtalie:
Je wóu wat zeggen — en alles wat je zegt is te veel. Gaan we?
S o n j a:
Wat heb je 'n haast!
Naphtalie (*n pak schoolschriften toonend) : Ken 'k vanavond voor me plezier corrigeeren — zestigmaal 't zelfde opstel — zestigmaal — 't angstzweet breekt me uit, als 'k 'r enkel an dénk. . . . (lachend tot Moeder). Da's mijn zorg, juffrouw. ...
D o o r t j e:
Je wou toch met geweld studeeren.... Naphtalie (spottend) :
Ja, studeeren. . . . Maar op 'n beetje andere manier. . . . Tegen den tijd dat 'k aan mrn eigen werk begin, ben 'k moe van 't gewurm met. . . . (zich inhoudend op 'n lachende wenk van Sonja) .... Je heb gelijk, Sonja.... Je haalt hier je hart an ander geklaag op. . . . Blijf je nog, moeder?
D o o r t j e:
We kunnen toch niet den winkel door, terwijl Mathijs met z'n quitantie bezig is.