je krijgt. Die familie van haar is vies maar het zijn fatsoenlijke mensen. De moeder schrok erg toen ik haar van die jongen vertelde-.
Dat was een deel van de zorgen, vijftig jaar geleden. Vrouw, zelfstandig in een paar vierkante meter. De leiding van de huishouding.
Moeder had een vriend, verborgen voor de buren, want een vriend is pet. Als fatsoenlijke vrouw, én gescheiden, met een grote dochter in huis. Foei. Zo’n wijf. Ze moet zich schamen. Die man, waarvan ze gescheiden is zal zijn geluk ook wel opgekund hebben. Zo’n wijf, dat zo maar met een vent naar bed gaat...
Drie weken weg van Amsterdam. Avond aan avond spelen. Provincietheaters, onverwarmde hotelkamers. De reis naar het noorden. Francis zit naast me in de coupé. In zijn armen suf ik wat weg. Drabbig sukkelt de oude trein. Weilanden zijn saai. Rechthoek, slootstreep. Rechthoek, slootstreep. Er schemert veel weg, in de mist. Francis zit toevallig naast me, er was nog een plaats in de coupé. Hij is doctor in de medicijnen. Is aan het toneel gegaan. Hij heeft niet veel talent, hebben we vastgesteld. Voor kleine rollen geschikt. Hij is ook niet erg knap. Hamsterwangetjes. Bleek. Toch is hij niet onaardig. Onverstoorbaar. Al wordt hij nog zo uitgeveterd door Louis B., hij geeft geen krimp. Zelfs zijn ogen schrikken niet. Houdt hij van toneel? Hij is wel onvermoeibaar. Houdt hij van de vrouwen van het