man is geen levensverzekering. Vijftig jaar geleden was er voor een vrouw geen andere weg dan de huishouding. De vierentwintig lakens in de vlaamse kast, samengehouden met een blauw lintje. De koperen spijkertjes op de trap glimmen van het vele poetsen. Na de lunch brengt ‘de meid’ een kommetje met zeepsop, voor het tafelzilver. Dat wast mevrouw zelf af, dan hield je overzicht.-De ‘meiden’ waren niet altijd eerlijk. Wat wil je? Heb je gezien hoe die mensen leven? De Duvelshoek, dat slop, waar nu Tuschinski staat, daarnaast is een steeg. Midden in de stad. Daar leven gezinnen. De ouders van de meid wonen er. Met zijn achten in één kamer. En maar kinderen krijgen. Soms liggen de kinderen erbij als vader en moeder, nu, je begrijpt wel. Die moeder, heb je die weleens gezien, die dikke vrouw, met die tandeloze mond ? Dat die mensen daar niets aan doen! Ze stinkt tegen je aan. De vader is grondwerker. Spreekt volkomen onverstaanbaar, plat Amsterdams. Ik heb, toen To hier in dienst kwam, haar vóór alles netjes spreken geleerd. Je hebt als huisvrouw heus echt nog meer te doen dan visite ontvangen. Het kind had altijd vuile nagels. Ik heb haar alles moeten bijbrengen. Ze ziet er nou toch keurig uit, in haar blauwe katoentje met de witte muts ? Soms is ze niet helemaal zuiver op de graat. Ze had laatst een jongen in de keuken. Hoe krijgt ze het in haar hoofd. Heeft u weleens Zola gelezen? Walgelijk. Daar is een meid, die krijgt op zolder in haar kamer stiekum een kind.