zou zeggen, nadat je je hoofd van Colombine had bestreken met schmink, je lichaam verkleed had in kleren van illusie, nadenkend hoe je het weer zou moeten waarmaken...
Ik zat naast hem in de coupé, hij zei noem me Bob. Hij was directeur van een groot bedrijf, hij woonde niet in Amsterdam, hij was niet getrouwd. Hij legde zijn hand op mijn dij, hij kuste me. Kussen begon ik prettig te vinden. We stapten uit in het Gooi, we gingen het bos in. We gingen liggen in het gras. Zijn vingers zochten naar de clitoris in mijn vagina. Hij deed dat zeer onhandig, ik kreeg geen lustgevoelens, werd dus niet smeuïg van binnen, liet hem even begaan. Daarna duwde ik zijn hand weg. Hij trok hieruit de conclusie, dat ik waarschijnlijk geen inniger contact wilde, dat ik misschien nog maagd was. Dit wond hem op. Ik was nog maagd. Op dat ogenblik wist ik nog niets van dat zegel, wat mijn waarde zou bepalen op de huwelijksmarkt. Een ontzegelde vrouw was immers sterk gedaald in waarde, een tweede keus. Hoeveel meisjes hebben in die dagen in het huwelijksbed gehuicheld, dat ze nog maagd waren ? Hoeveel mannen zijn er, voor de begrippen van die dagen ‘ingelopen’? Ik duwde hem weg, omdat hij mij met nagels en domme vingers hinderde.
Hij ging op mij liggen, wond zich ontzaggeüjk op, zijn bolhoed was al lang van zijn hoofd gegleden, zijn glacéhandschoenen lagen naast me op het den-nenaaldenbed.