haar toch laten vallen. De voorstelling mag er niet onder lijden.
Louis B.’s vrouw, ook actrice, heeft een vriend. Ze ziet alles aan, in volkomen contemplatie. Ze zijn quitte, Louis B. en zij. Wij zijn aan deze situatie gewend, spreken er nauwelijks over in de kleedkamer. Ieder heeft het recht zijn eigen lichaam te beheren. Niemand is eigendom.
Hoewel er onder de acteurs genoeg belangstelling voor mij was, droomde ik verder in de kleine rollen. Geen van de mannen trof mij als bijzonder interessant. Ik was afgeleid door zorgen, want mijn salaris was heel klein, ik stonk naar petroleum, want moeder had geen geld voor kolen en dus stookten we met petroleumkachels. Dat trekt in je goed. Het eten was niet zo best, moeder was altijd treurig om vroeger. In je kleedkamer viel alles weg, was alles goed.
Op een avond zat ik in de zaal, derde rij, ik had een vrijplaats, er was een première. Naast mij zat een man, die eruit zag als een Engelsman. Dat was mijn eerste indruk. Bijzonder goed gekleed, goed van gebaar, spitse knieën, welverzorgde puntschoenen. Men noemde zo iemand graag een ‘heer’. Wat ik gauw bij mezelf wegslikte, want dit was toch een burgerlijke gedachte.
Ja, zei ik, dat is wel erg aardig. Intelligent snoet. Lieve handen. Aan de andere kant van mij zat een