’t Was zoo lang geleden, dat ze 'r los van was, dat ze *r van kon vertellen met 'n glimlach en voor zich uit starende oogen, die V maar ook geen moment vochtig bij werden.
Achter de tafel met ’t vrindelijk theeservies, de door ’t waskaarsje kwijnendbeschonen porceleinen komfoor-plaatjes en de naaidoos met 'r glimmend-gepolitoerde Japansche figuren en keurig-geordende vakjes met knoopen, klossen garen en hand-werkgereedschap, zat ze over ’t borduursel gebogen. *r Grijzend haar sneeuwwit om de rose schulping der ooren, lei in glad-ge-streken helften om ’t kleine hoofd. Toch zag je dat ze geen ouwe vrouw was. Alleen onder ’t vertellen werd ze oud.
„M’n man”, praatte ze in denzelfden toon als straks over dingen-van-den-dag: „was zoo precies, zoo altijd in de puntjes, als ’k ’t nooit meer gezien heb. Toen ’k ’m leerde kennen, was ik de jongen, hij ’t meisje — ik ravotte, haalde m’n japonnen aan struiken stuk, durfde over slooten springen — hij, bedaard, langzaam, met ’n boord die nieuw leek, ook al had-ie ’m dagen gedragen, met ’n broek in de plooi-en of-ie 'r zoo uit de kast had gekregen — hij en ik waren twee uitersten, en misschien juist daarom hebben we van mekaar gehouen, al was 'r in de eerste jaren van ons huwelijk om datzelfde wel ’ns ’n boos woord. Ach ja, ach ja — als je daaraan terugdenkt, wat schaam je je dan, wat heb je 'n spijt... Menschen weten niet wat ze aan mekaar hebben — wat ze aan mekaar kwijt raken...
„Tine, je moet je huishoudboekje èlken dag, zonder 'r een over te slaan — anders wor je door je leveranciers bedrogen — bijhouen,,, zei-ie om de ik weet niet hoeveel dagen — en dat beloofde je telkens weer plechtig, als je je na ’n woordenwisseling verzoend had — om alles opnieuw in den lap te laten hangen, als je ’t „druk” had. Precies als-ie was, gaf-ie 't niet op. Zelf zat-ie eiken Zondagmorgen mijn ongeduldige cijfers op te