12
is, vrecselijk klein — dat juist mijn man, mijn man, die zoo’n toonbeeld van orde en preciesheid was, op d i e manier... Ach ja... 't Is wel jammer, wel héél erg jammer...”
Loom voor zich uit mijmerend, bleef ze zitten, de oogen enkel wit door 't starre gestaar naar de wieglende kringsels van 't theekomfoor op ’t plafond.