voor die geen andere nemen ? Praat nou ’s over iets anders — wees wat opgewekter. Ik begrijp wel dat je ongeluk je - somber maakt. Maar de Eeuwige, onze God, wil wat hij wil en in alles is zijn heerlijkheid en zijn grootheid....
Sachel. Grootheid.... Grootheid ’t Is moeilijk
God groot te denken as je door je ooren en je vingertoppen mot zien____
Haëzer. La-la-la.... Niet zoo doorslaan____
Sachel. Maar met die meid is ’t wat anders, ’r Gebeuren dingen onder me dak — dingen — ze bedriegen me. — ’k Heb ’r gehoord — laat in de nacht — en — en....
ZESDE TOONEEL.
Sachel. Haëzer. Esther. Rafaël.
Esther. Zoo. Nou kennen me knuf-knuf praten.
Haëzer. Dag Rafaël, dag béste jongen.
Rafaël. (begrijpend) O — ’k Heb u in lang niet
gezien.
Haëzer. In lang niet, nee. — Ja, heel graag: ik wil nog ’n kopje. — Wel, wel, wel, je krijgt ’n héé-len baard. — Nee, geen melk. — Schuif wat bij
66