Rafaël. Heeft zij — gehuild?
Esther. Weet ik veull !k Heb genog zorg an me eigen
kop! Kom, ’k zal binnen de tafel dekken----
Rafaël. Nee. Nee. Ik kan nou niet meer. M’n keel is
toegeschroefd.
Esther. Zenuwen! Niks as zenuwen! Je windt je op voor niks! Geen wonder. Je etensuur verleggen en ’s nachts niet slapen! Nar! Groote nar! Wat heb je öp gedaan van nacht? Was je ziek?
Rafaël. ’k Kon niet slapen ben opgestaan----
Nacht vader — Nacht vader! — Geef je geen antwoord? — Nacht.
Zevende Tooneel.
Sachel
(staat op — bevoelt de pennen der luiken — bónst zich voor ’t hoofd). Hij was op vannacht — En — èn die mèid was op — Ze waren samen op — Samen — Waarvoor waren ze op ? Waarom heit de sjikse gehuild?
(einde van het eerste bedrijf).
44