82 ’n jodenstreek?
spreken, ’t Is hier erg lief. . . . heel lief. Hé, hangen daar onze portretten ? Da’s braaf van jullie. En wat ’n mooi schoorsteen-garnituur heb je daar! .... Hoeveel kamers heb je hier in huis ? . . . . Heb-ie ’n goeje meid ? Antje is weg. Die scharrelde met ’n marinier . . . . ’k heb d’r nou wel al zes gehad .... die booje.... die booje! .... Wat ’n snoes van ’n, wieg.... Ach Gut, daar heb ik nou nooit de zorg voor gehad! . . . ”
Den volgenden dag, ’n Vrijdag, ging ’t jonge echtpaar bij tante Kremer eten. Rika had zich uitgesloofd; ’t heele huis rook naar gebraden vleesch.
Heel opgewekt was de tafel niet. ’t Was de eerste maal, dat ze de gasten waren van ’t oude wijfje, en tante, met de hardnekkigheid aan oude menschen eigen, scheen er een kindsch vermaak in te scheppen alle Vrijdag-avond-vormen nog nauwgezetter dan anders waar te nemen.