72 ’n jodenstreek?
met mul zand in looppaden, zand dat wegschuift, kuiltjes vormend, dikbuikig, die weer volplassen achter de voeten van den wandelaar. Een kat plonst plotseling weg van achter een zerk, rent in een angstigen zwaai naar den steenen muur, vliegt er op, kijkt om met groote, groene oogen, blijft wantrouwend den man aangluren. Nu wuift er een windhapje door de boomen; de zoete reuk wijkt even. Dan is ’t weer stil, stort de kokende hitte weer neer, drukkend, ontzenuwend, bakkend den grond met zijn harde groen en zijn puffende steenen.
Max heeft 't graf gevonden, dat hij zelf, als kind heeft helpen vullen. Leunend op zijn stok, kijkt hij peinzend naar ’t vierkante, wegzakkende monument, ’t eenige teeken, dat ’t geel-verdroogde manneke, dat hem nog
slechts flauw in ’t geheugen ligt geleefd
heeft. Onder de zode een vermolmde kist____
in die kist. ... Wat ’n kerkhof toch ’n sombere gedachten verwekt! Zoo’n beender-