70 ’n jodenstreek ?
doorpraten. Haar oogjes gingen glinsterend van haar vroegeren oogappel naar de opgedrongen nicht. Ze begreep niet, wat Max in dat christenmeisje zag. Had hij niet even goed een van ’t eigen geloof kunnen nemen, even mooi, misschien met nog meer geld?....
Toen ze eindelijk heenging, keerde ze zich bij de deur aarzelend om:
„Jullie motten nou ook maar eens bij mijn kommen.... Sjabbesavond of zoo, hoor je?....”
Over ’t ophaalbruggetje treedt de jonge dokter op ’t kerkhof. Hoog aan den hemel glanst de zon, blakert den grond met zijn inhoud. Gras, vertrapt, verschroeid, schiet welig [tusschen de aardkluiten. Een enkel struikje sprankt dorre bladen als stikkend in de heete lucht. Naar achteren stompen treurwilgen triestig op, loom, met takken, die slap, gebroken neerbengelen, zonder geritsel of beweging, ’t Is heet, gloeiend heet. ’t