52 ’n jodenstreek?
zijn lippen. Ofschoon ze niet lezen kon, bewaarde ze zorgvuldig de kranten, waarin zijn naam voorkwam als hij examens gedaan had. Meestal wipte neef Vrijdagsavonds naar binnen, smeet zijn sigaar voor de deur weg, las het vrouwtje een stukje voor, hard in den hoorn schreeuwend, tot ze knorrend van pleizier, als een verwend, oud poesje in slaap dutte — ’t instrument zachtjes in den schoot plofte — en ze met een trek van lekker genoegen bleef knikkebollen, tot de jonge man, luidruchtig geeuwend — haar uit ’t slaapje
wakker schudde____
„Alles wel, tante?”
„Mot wat harder spreken, heb rn kou gevat, versta niks vandaag....”
„Alles wel?*
„Ja, ja, ja! Je ziet d’r best uit. — Rika! Rika!... . ’t Gas stoomt! — Nee Max, jij niet! ... . ’t is Sjabbes.. . . da-mag niet... . da-weet je wel!”
. .. .„’k Heb al zoo’n boel op m’n ge