’N JODENSTREEK?
I.
Donderdag te Rotterdam. In de steeg voor ’t Stadhuis een oppropping van sleeperswagens, boerenkarretjes, trouwkoetsen. De ruwe, bruine kerels op de wiebelende bokken der lage, plompe voertuigen rukken nijdig-vloe-kend, aan de teugels, dat de bekken der paarden in rimpelige krullen naar achteren dreigen te barsten.
Een boer, de groote voeten in klompen, waaruit stekelig-harde hooibossen opschieten, schreeuwt met hoogrood, bol gezicht en kwaadaardige, kantige gebaren, tegen een viezen
’n Jodenstreek? i