’n jodenstreek? 43
de vinnige bestrijder, de vurige vijand van alle konventie, van alle vormen. Sedert dien avond in Namen had hij begrepen, de ingeving van zijn hart volgend. Met zijn kalme philosophie deed hij nu dikwijls wonderen. Eens op ’n kamerjool, had een aangeschoten student hem voor „jood” uitgescholden. Max had geglimlacht, niets geantwoord. Den volgenden dag zocht hij den twistzoeker op: „Zie je Karel, da-was ’n domheid van je, om dat te zeggen, ’k Kan d’r niet kwaad om worden. Waarachtig niet! Wat is ’n jood?.... Och lieve God, ’t is zóo klein ’n menschjood te noemen, vin je dat nou zelf niet? Wat is ’n jood, vraag ik? ... . ’k Zou de heele wereld willen wakker schudden, dat vervloekte onderscheid willen breken! ’t Is zoo arm, jood of ketter of paap te zeggen, zoo voos, zoo misselijk! Dat ze niet voelen dat de zon an den hemel staat en de lucht d’r is voor allen! Jij vóélt dat ook! . .. Kerel, zie je wel, nou lach je zelf om die ui van gister” ....