’n jodenstreek? 29
„Da’s zelf gekomme.”
„Ach je bè-gek!”
„Bè-jij dan door God gemaakt of door je moeder?”
„Da-weet ik niet.”
„Wat ben jij ’n uil!”
„Tante zegt dat ze me gebracht hebben ...”
Hier schaterde Aby ’t weer uit, waarna hij met een geleerd gezicht, met een erg nuchtere oppervlakkigheid een geheimzinnig-realistische beschrijving gaf op welke wijze kinderen op de wereld komen. Aby’s wetenschap vervulde Max met een groot ontzag. Over „het ontstaan van den mensch” had hij in zijn onschuld nog nooit nagedacht. Nu opende zich voor hem een vreemd veld. Hij deed allemaal malle vragen, begreep er niets van, geloofde ’t maar half, maar langzaam nestelde zich toch in zijn kleine hoofdje een lauw begrip van ’t leven, tegelijk met een angstige ingeving om niets van zijn belang