l8 JN JODENSTREEK?
zich, had wel duizend jaren willen terugleven, om mee te strijden met ’t vervolgde, mishandelde ras, een hunner helden te zijn. Maar het vertalen van ’t Hebreeuwsch, het volgen van ’t gebedenboek was hem een marteling. De oude leeraar deed ’t voor, geduldig, ’t Kind had meer aandacht voor den grooten neus over hem, een neus vol snuif, als ’n vuile kachelpijp. Soms klonk er van de kinderlippen de eenvoudige vraag.... „ Maar, waarom, waarom, meester, moeten wejoodsch
bidden ?... Verstaat Godgeen Hollandsch ?____”
’t Antwoord was vaag, glimlachend-wijs. ’t Kind begreep ’t niet.
De aanneming liep schitterend af. Het dertienjarig knaapje galmde een stuk gebed, de bloedverwanten gaven cadeau’s, vonden dat ’t ventje zoo’n zuivere uitspraak had. Max kreeg een lange broek aan, een rond hoedje op, een horloge op zak. Hij was jood geworden.
Den eerstvolgenden „Groote Verzoendag”